Het Nederlandse Capitulantenstelsel

Capitulanten in opleiding in kamp Laren 1938

Foto: groep met capitulanten van het Kaderbataljon in 1938 in Kamp Laren Crailo

Bezuiniging


Algemeen leefde de opvatting in 1934 om het aantal dienstplichtigen per lichting te verhogen en meer herhalingsoefeningen te bevelen, echter de Minister zag daartoe geen mogelijkheden. Tevens wilde men in die periode meer instructeurs / onderofficieren benomen teneinde de militaire kwaliteit van de dienstplichtigen te verhogen. Daarvoor was de Minister meer gevoelig aangezien ook hij het gebrek aan onderofficieren en instructeurs voor de lichtingen van dienstplichtigen die zouden opkomen, had gezien.

Het aantrekken van een beroeps- onderofficierskader voor de opleiding schoof hij als te duur terzijde. Het capitulantenstelsel werd gezien als een zinvol alternatief om toch relatief goedkoop een onderofficierskorps op te bouwen.

Doelstelling van de regeling


Het zogenaamde capitulantenstelsel werd in 1935 in het leven geroepen teneinde in de midden jaren dertig het schrikbarende tekort aan goed geoefende onderofficieren op te heffen dan in ieder geval enigszins weg te werken. De gedachte achter het capitulantenstelsel was bepaald niet nieuw; in 1825 en het meest recent in 1924 was invoering al aan de orde geweest, maar tot 1935 was het nimmer tot uitvoering gebracht.

Invoering


Bij wet van 29 november 1935, Staatsblad nr. 685 tot verlaging van de openbare uitgaven werd mede, in paragraaf 43, vastgesteld het Reglement tot instelling van een capitulantenstelsel, het "Capitulantenreglement". Op 9 december 1935 werd de voornoemde wet afgekondigd. Bij het Capitulantenbesluit (St. 1936 no. 542) waren ingesteld de Capitulantenraad en, tot bijstand van dien Raad, het Centraal Capitulantenbureau, als orgaan tot uitvoering van het Capitulantenreglement 1935 (ยง 43 van de wet van 29 November 1935, St. no. 685).

Inhoud


Het Reglement bepaalde dat;

a. dienstplichtige onderofficieren met rang van sergeant, die ingevolge vergunning van de Minister van Defensie in de zin van art. 35 van de Dienstplichtwet een tijdvak van zes jaren in werkelijke dienst hadden doorgebracht;

b. vrijwillig dienende manschappen van de Koninklijke Marine, behorende tot het korps Mariniers, die te rekenen van het einde van hun eerste opleiding bij dat korps daarbij gedurende een tijdvak van zes jaren hadden gediend en die niet bestemd werden om bij de zeemacht blijvend een functie te vervullen;

c. korporaals van het korps Politietroepen, die gedurende een tijdvak van zes jaren bij dat korps hadden gediend en die niet bestemd waren om daarbij blijvend een functie te vervullen;

d. marechaussees, die gedurende een tijdvak van zes jaren als zodanig hadden gediend en die niet bestemd waren om bij hun wapen blijvend een functie te vervullen;

e. remonterijders, die gedurende een tijdvak van tien jaren als zodanig hadden gediend, zo mede

f. eervol uit de dienst bij het Koninklijk Nederlands-Indisch leger ontslagen Europese militairen beneden de rang van sergeant, die gedurende een tijdvak van ten minste vijf, doch niet meer dan acht jaren bij dat leger hadden gediend en wier ontslag na 16 Juni 1936 was ingegaan, aanspraak op:

de capitulant na afloop van zijn dienstverband als militair ambtenaar bij de Koninklijke landmacht konden gaan dienen (onder a.) of in nader aan te wijzen ambten en betrekkingen, hetzij tot spoorwegambtenaar in de zin van de Pensioenwet voor de Spoorwegambtenaren 1925 als ambtenaar werden aangesteld, met het recht op alle daartoe behorende privileges en pensioenen.

Samengevat


De capitulant tekende dus voor een dienstverband van vier of zes jaar. Daarna kon hij capituleren (teruggaan in de burgermaatschappij), een dienstverband aangaan in burgerlijke overheidsdienst of semi-overheidsdienst, dan wel bij Defensie verder te dienen als beroepsonderofficier.

Meestal waren de capitulanten dienstplichtig onderofficieren die bij gebleken geschiktheid konden bijtekenen voor bepaalde tijd (zie boven), in latere tijden meer bekend onder de begrippen KVV (Kort Verband Vrijwilliger) of BBT (Beroeps Bepaalde Tijd). Ze kwamen in dienst van Defensie. De capitulant ontving meer soldij dan een dienstplichtig onderofficier, echter beduidend minder dan een volwaardig beroepsmilitair.

Capitulantenraad


Om het stelsel goed te laten functioneren was er een Capitulantenraad en een Centraal Capitulantenbureau. Het Centraal Capitulantenbureau hield enerzijds kandidatenlijsten bij, anderszijds een lijst met vacatures bij het rijk, de provincie, een gemeente of andere publiekrechtelijke organisatie zoals spoorwegambtenaar of als militair ambtenaar. Deze instanties waren verplicht betrekkingen aan te wijzen welke, met uitsluiting van andere gegadigden, slechts konden worden vervuld door capitulanten.

Vervolgens wees de Capitulantenraad uit de lijsten met capitulanten de personen aan die voor die vacatures in aanmerking zouden komen. De Capitulantenraad bestond uit elf leden en kwam zeer regelmatig bijeen.

Opleiding


Al snel bleek het stelsel een groot succes, althans het aantal aanmeldingen oversteeg de stoutste verwachtingen. In 1938 was het aanbod veel groter dan de vraag. De opleiding was niet te vergelijken met die van een beroeps-onderofficier, maar de legerleiding was tevreden. Bij de opleiding voor capitulanten aan het Kaderbataljon was eveneens ruimte voor het aanleveren van instructieve vaardigheden.

De capitulant zou vier maanden lang een speciale opleiding volgen, daarna afwisselend praktijk bij (verschillende) legeronderdelen en theoretische leergangen en cursussen. Er werd een actieve rol verwacht van de regimentscommandant bij de opleiding van "zijn" capitulant. Het voeren van gezag was een zaak die vooral in de praktijk werd aangeleerd. De capitulanten werden ook ingezet voor de opleiding en instructie van de dienstplichtigen, waaronder de kaderopleiding (dienstplichtige onderofficieren).

Met ingang van 1 maart 1939 werden drie cursussen gegeven van respectievelijk 200, 360 en 600 aspirant-onderofficieren bij de infanterie. In 1940 waren 2.300 onderofficieren-capitulant voor de infanterie beschikbaar, daarnaast was een groot contingent van de politietroepen capitulant en bestond het Korps Mariniers voor een flink deel uit capitulanten.

Afgeschaft


In juni 1940 werd het capitulantenstelsel afgeschaft en kregen veel capitulanten militaire of politiefuncties aangeboden door de bezetter. Overigens werd een capitulant - na ondertekening van zijn contract - niet gehandhaafd in zijn rang en zijn onderdeel. Hij werd opnieuw opgeleid en moest opnieuw zijn promotie tot sergeant of wachtmeester waarmaken. Vervolgens werd hij in de regel bij een ander legeronderdeel of eenheid geplaatst.

Het effect op de gevechtswaarde was, zeker in vergelijking met het alternatief namelijk een beroepsonderofficierskorps, eigenlijk maar gering. De meeste capitulanten kozen niet zozeer uit liefde voor het vak of enthousiasme voor de krijgsmacht, maar meer uit maatschappelijke noodzaak of twijfel over eigen toekomst.
Dat gezegd hebben was de invoering van het stelsel gezien het grote aantal aanmeldingen wel een groot succes.