Home Verhaal Fotoboek Discussiegroep


Inhoudsopgave deze pagina:
I Begin
II. Zwijgzaam
III. Zeer geheim
IV. De Graaf
V. Kennis uit Amsterdam
VI Gestolen tafelzilver
VII Oude vriend
VIII Enthousiast
IX Victoria
X Zo simpel
XI 30 oktober 1940
XII Grote schrik
XIII Mijn duiven
XIV In de hak
XV Vrije dag
XVI Het vakje in Katja's tas
XVII Hij zag veel
XVIII Rammelbeek
XIX Vluchten
XX Tante Hilde
XXI Nieuweschans
XXII Mijn Nederlandse Collega
XXIII In details
XXIV Na 30 jaar

Verdieping: meer informatie
> Voorbereiding fall gelb
> Uniformen overvalploeg
> Nederlandse hulppersonen
> Brandenburger vrijwilligers
> Spionage en Feindnachrichten OKW


Kaartmateriaal
> Duitse opmars IJssellinie Zuid

Personen
> Overzicht Duits
> Overzicht NL

Organisaties
> NSBND

> Duitse inlichtingendienst
> Abwehrabteilung II







 

Uniformsmokkel door TELEGRAAF, 1 maart 1969.

Vanaf 1 maart 1969 publiceerde de Telegraaf in vijf afleveringen de memoires van Richard Gerken over zijn rol bij de uniformsmokkel in november 1939. Duidelijk is dat Gerken niet tot in detail feitelijk kan worden gevolgd, hij gebruikt bijvoorbeeld in sommige gevallen aliassen of initialen. Desondanks komt zijn verhaal op vele punten overeen met hetgeen ook uit andere bronnen bekend is. Navigeren door het verslag kan met de inhoudsopgave linksboven. Hieronder de letterlijke tekst met in de kantlijn uitleg en aanvullingen.

RICHARD GERKEN DEED ZIJN WERK EN SCHOND HET NEDERLANDS VERTROUWEN.

De 27ste oktober 1939 was een dag, waar geen zegen op rustte, een zwarte vrijdag met veel opwinding en ergernis. Ik werd in alle vroegte door Lessmann, mijn chauffeur, afgehaald van het kantoor, dat ik ter camouflage van mijn geheime bezigheden, in Meppen, Hauptstrasse 42, aanhield. Ik moest naar de grensovergang Rütenbrock; volgens afspraak zou ik om 9 uur een van mijn beste Nederlandse vertrouwensmannen ontmoeten op een plek 6 km ten noorden van Rütenbrock, in het Boertanger Moeras.

En deze plek was vanaf Rütenbrock alleen te voet te bereiken. Mijn vriend en informant de heer Van der Laan had daar vergunning om te jagen en kon in die omgeving vrij rondzwerven zonder dat het opviel. We hadden elkaar wel tienmaal ontmoet bij een knotwilg, die in een weide stond tussen lage begroeiing. Van der Laan hield van vroeg opstaan en zo kwam het dat ik voor dag en dauw op moest.

Mevrouw Erler, mijn hospita, had zich verslapen; ze repte zich zo met de koffie dat ze struikelde over een van mijn rood- witte markeerstokken, die naast de deur tegen de muur stonden. Ik was uit mijn humeur en mopperde, en „Herr Vermessungsgerat” moest zijn alibi- kantoor met zit- en slaapkamer bij mevrouw Erler verlaten zonder te hebben ontbeten. Ja, ik was als “landmeter” met de opdracht metingen te verrichten langs de Nederlandse grens, goed gecamoufleerd.

Zwijgzaam
Lessmann, mijn in burger geklede korporaal - bakker van beroep, maar een uitstekend chauffeur, getrouw paladijn en zwijgzaam als het graf - bracht me die ochtend tot voorbij Haren. Toen weigerde de motor. Ik ben graag punctueel en zette Lessmann tot spoed aan, in de hoop dat we de schade konden inhalen. Hij ontdekte dadelijk wat eraan schortte, kon het mankement verhelpen maar het zou wel een half uur duren. Dank zij Lessmann's vakmanschap bereikte ik mijn Hollandse vriend met een vertraging van niet meer dan een kwartier. Zijn informatie was spoedig in ontvangst genomen, een nieuwe opdracht verstrekt, twee uur later stapte ik binnen bij de chef van het douanekantoor Rütenbrock. Ik onderhield met alle douanebeambten een nauw contact, ze waren van een voorbeeldige behulpzaamheid en wisten te zwijgen.

Tegen mevrouw Erler had ik gezegd dat ik in het Boertanger Moeras landmeterwerk verrichtte; wilde ze zo vriendelijk zijn, de chef van het douanekantoor Rütenbrock op te bellen, als iemand naar me vroeg ? En prompt was er een boodschap of ik dadelijk mijn kantoor in Meppen wilde bellen. Mevrouw Erler vertelde, dat een vrachtwagen het erf op was komen rijden en 12 vierkante stenen, alle met een kruis erop, had uitgeladen. Ze had moeten tekenen voor de ontvangst van twaalf trigonometrische punten- aldus had het gedrukt gestaan op het recu. Ook dat nog! Maar het prettige van het bericht was dat mijn camouflage als landmeter zo goed en zo echt was, dat men mij nu reeds de stenen voor grens- en hoogteaanduiding thuis stuurde. Het vereiste veel overleg om de zware stenen de stuk voor stuk, via allerlei sluipwegen, bij de echte landmeter te krijgen. Maar Lessman speelde het klaar.

Zeer geheim
Bij mijn terugkeer - ik stapte juist het kantoor binnen - rinkelde de telefoon. Ik had mijn jas nog aan en behoefde hem niet meer uit te trekken. Aan de andere kant van de lijn bevond zich kolonel Schmitt, hoofd van bureau VI van de contraspionage, in Münster . We spreken altijd gecamoufleerd aan de telefoon - vandaag was dat niet nodig: Wilt u dadelijk hierheen komen!" Dat was alles, en het eindigde met een “Ja, zeker en goedendag”

Wat een dag! Ik had een verwensing op de lippen, maar hield haar terug. Lessmann moest weer inspannen, en via Lingen- Rheine bereikten we tegen de avond de spionagepost, afdeling Contraspionage Buitenland, bij het Opperbevel van het Zesde Legerkorps in Munster, mijn militair bureau. Kolonel Schmitt zat op me te wachten. Mijn vriend, dr. Berton, hoofd van district Zuid - van Bentheim tot Aken - die eveneens telefonisch was opgeroepen, was reeds vóór mij aangekomen. Andere officieren werden er niet bij betrokken.

“Deze bespreking is zéér geheim”, begon kolonel Schmitt "U hebt de opdracht ervoor te zorgen dat wij op dag X in het bezit zijn van Nederlandse uniformen. Wij hebben, als monster, een complete marechaussee- , douane- , post- , sergeants- en spoorweguniform nodig, oud of nieuw, dat maakt niet uit. Over het nodige geld kunt u beschikken. Hoe en waar u aan die uniformen komt, is uw zaak. U kunt al uw andere opdrachten tot nader order laten rusten. Het opperbevel van de weermacht rekent erop, binnen tien a veertien dagen van u te horen dat u geslaagd bent." De opdracht leek onuitvoerbaar. We bekeken de zaak van alle kanten, maar zonder resultaat, en gingen uiteen zonder dat we ook maar een vage voorstelling hadden, hoe we dit zouden moeten klaarspelen.


Gerken leest in de krant over de Graaf van Luxemburg.

De Graaf
Op de terugrit naar Meppen zat ik, tegen mijn gewoonte, naast mijn chauffeur, maar achterin de auto. Ik piekerde en peinsde. Die nacht kwam ik pas om 2 uur in bed, maar slapen kon ik niet. Naast mijn bed lagen Hollandse en Duitse kranten door elkaar. Ik las hier en daar een bericht, terwijl gedachten bij de uniformen waren. Toen bleven mijn ogen rusten op een vooraankondiging van de "GRAAF VAN LUXEMBURG" in het Stadttheater van Osnabrück Zou het niet mogelijk zijn...?

Maar ja, ik moest een geloofwaardig en waterdicht verhaal voor binnen en buitenlands gebruik weten op te dissen. En dit moest gebeuren zonder mijn geheimhoudingsplicht geweld aan te doen.

Om halfacht stapte ik in mijn auto en reed zonder Lessmann naar Osnabrück. Het was zaterdag 28 oktober. De vijfdaagse werkweek bestond nog niet. En dus tref ik alle heren van de directie op hun kantoor aan en word als oude bekende hartelijk begroet. Allen weten dat ik als reserve-officier ben ingedeeld bij de militaire contraspionage, zonder dat ze precies op de hoogte zijn van de veelzijdigheid der taken van deze dienst.

Ik vertel hun dat het opperbevel van de weermacht het van belang acht, gezien de gespannen sfeer in het Duits- Nederlandse grensgebied, dat alles wordt gedaan om het wantrouwen van de Hollanders weg te nemen en de goede natuurwetenschappelijke betrekkingen te herstellen. De zorg en vrees van de Nederlanders, in de oorlog verwikkeld te worden, was ongegrond. In ieder geval bestond op het ogenblik niet het plan, Nederland binnen te marcheren. Het voornemen van Osnabrück, in het Stadttheater de operette „Der Graf von Luxemburg" op te voeren, paste nu uitstekend in de plannen van het opperbevel van de weermacht.

Zou het niet mogelijk zijn dat de regie in die operette een paar acteurs als vriendelijke en sympathieke Hollanders liet optreden en wel in originele Nederlandse uniformen? Zij zouden dan als vrienden uit ons buurland gefêteerd kunnen worden.

Kennis uit Amsterdam
Sommigen waren wel wat verbaasd over deze wens van het opperbevel van de weermacht. Maar ja....het zou wel gaan, meende men. Maar de uniformen, dat was natuurlijk niet zo eenvoudig. Hoe moest het theater daar aankomen, en waar vandaan ? “Dat is niet zo moeilijk", zei ik. “Ik heb in Amsterdam een goede kennis , die me er zeker aan zal kunnen helpen. Het opperbevel van de weermacht wil er zelfs geld voor uittrekken, zo belangrijk acht men een herstel van de goede betrekkingen met het buurland".

Allen gingen akkoord. Blijkbaar geloofden ze mijn verhaal werkelijk. Toen we elkaar de hand drukten ten afscheid, leek me dat een paar even knipoogden - iets dat ik hen anders nooit zag doen.

Maar hoe dan ook, ik had nu een zeer aannemelijk verhaal om de aankoop van Nederlandse uniformen te verklaren. Zelfs bij navraag in Osnabrück zou men bevestigd krijgen dat de stad Nederlandse uniformen zocht. En dat juist ik voor die uniformen zorgde, was eigenlijk niet zo vreemd. Ik had in de gemeente een vrij belangrijke functie, ik moest - tijdelijk opgeroepen in militaire dienst - voor dienstzaken naar Amsterdam en kon van die gelegenheid gebruik maken om aan de. wens van het gemeentebestuur ten behoeve van het Stadttheater te voldoen.

Dus stevende ik rechtstreeks mijn eigen bureau van de Recherche in Osnabrück, aan de Markt, en liet de laatste onopgehelderde diefstallen met inbraak aan me voorleggen.

Gestolen tafelzilver
Daaruit koos ik een inbraak bij de procuratiehouder Hillebrecht in de Bergstrasse. Bij hem was waardevol tafelzilver gestolen. De bestolene bezat alleen nog foto's van de verschillende voorwerpen en afdrukken daarvan waren bij het opsporingsbericht gevoegd.

Ik deed de foto's in mijn aktetas en het tweede verhaal was geboren: Het hoofd van de Recherche van Osnabrück begeeft zich ter opheldering van een grote zilverdiefstal, naar hoofdbureau van politie in Amsterdam. Daar levert hij de foto's van de kostbare gestolen voorwerpen af en verzoekt om hulp bij de opsporing, omdat er betrouwbare aanwijzingen zijn dat de steler en de heler van de gestolen goederen zich in Amsterdam bevinden. Het Nederlandse visum voor dienstreizen van het Osnabrückse hoofd van de Recherche prijkt al in zijn dienstpas.

In zeer opgewekte stemming reisde ik diezelfde dag opnieuw naar de grensstad Nordhorn en trof daar A. jr een vriendelijke Nederlander, die ik al vrij lang kende, nog in zijn autowerkplaats aan. Het. was al laat in de namiddag, maar ook Albrink jr. wist van geen achturendag. Hij was automonteur en woonde in de Nederlandse grensstad Denekamp.

Albrink jr. was een van de vele Nederlandse vaklieden uit de die dagelijks met speciale pasjes naar Nordhorn trokken om er te werken. De grote textielfabrieken waren met de Nederlandse wevers en spinners zeer in hun schik, en dezen op hun beurt met hun werkgevers, die hun een vaste werkkring bezorgden. Zij waren pro-Duits en gaven graag blijk van hun tevredenheid.

Ook de heer Albrink jr., ongeveer 28 jaar en nog vrijgezel, was zo'n pro Duitse Nederlander. Ik vroeg hem of hij zin had me de volgende dag naar Amsterdam te brengen, waar ik twee dagen moest zijn. We stelden de ritprijs vast inclusief logies. Hij deed het graag, want hij wilde wel weer eens een kijkje nemen in de hoofdstad. Rit en logies waren voor hem gratis, en dat was de enige beloning die hij ontving. Wij spraken af dat we zondag. 29 oktober, om 10 uur 's morgens zouden vertrekken vanaf hotel Koopmann in Nordhorn.Lessmann en mevrouw Erler toonden zich bezorgd, toen ik 's avonds laat in Meppen aan kwam, een douche nam, de tweede koffer voor tamelijk lange reizen inpakte en Lessmann opdracht gaf, me naar Nordhorn te rijden.

Ehlers vond het plezierig, in het Victoria-Hotel met me te dineren.

Oude Vriend
In hotel Koopmann was voor mij altijd een kamer beschikbaar. Maar ik was verrast daar bij aankomst een oude vriend aan te treffen. Wij kenden elkaar al twintig jaar en ontmoetten elkaar misschien twee  of driemaal per jaar, nu eens in Holland, dan weer in Duitsland. Walter Ehlers (zijn ware naam luidde anders. R.G.) was uit Duitse ouders in Duitsland geboren en had derhalve de Duitse nationaliteit. De Ehlersen, een oude koopmansfamilie, deden in het begin van de jaren dertig goede zaken met Holland. Zij verhuisden naar de Kalverstraat in Amsterdam en verwierven daar weldra de Nederlandse nationaliteit en een klein vermogen.

Walter Ehlers had voor zaken in Duitsland moeten zijn. Hij wist dat hotel Koopmann in Nordhorn mijn vast logeeradres was en was op goed geluk per trein hierheen gereisd, in de hoop mij te ontmoeten. De vreugde van het weerzien was groot. En toen ik hem aanbood de volgende dag met de huurauto van Albrink jr. mee te rijden naar Amsterdam, dronken we nog een extra glas. En tegen middernacht was hij op de hoogte van mijn opdracht. Om tien uur precies stond Albrink jr. met een blinkend gewreven wagen voor de deur.

Enthousiast
Albrink jr. was een vriendelijke, openhartige en behulpzame jongeman, die me zeer was toegedaan en die ik erg waardeerde. Onderweg vertelde ik hem, dat we in het Stadttheater van Osnabrück de "Graaf van Luxemburg" wilden opvoeren, en dat we hoopten de spanning tussen Nederland en Duitsland te kunnen verminderen door daarin vriendelijke, sympathieke Nederlandse beambten te laten optreden. Daarom was ik op zoek naar de daarvoor in aanmerking komende uniformen. Albrink jr. was enthousiast en vond dat hetzelfde ensemble, na Osnabrück, een gastvoorstelling in Enschede en Hengelo en misschien ook in Denekamp moest geven. Dat zou mooi zijn!

Ja, dat zou mooi zijn", herhaalde Albrink jr. argeloos. "Het kan toch niet zo moeilijk zijn, ergens in Amsterdam een paar uniformen op te duikelen. We zullen toch nog wel een brievenbesteller en een spoorwegman op de been kunnen brengen! Op de been - op de Bühne!" Hij lachte. En zo praatten twee mensen in een auto op een zondag in oktober van het jaar 1939 op reis naar Amsterdam.

Victoria
In Amsterdam aangekomen, zocht Walter Ehlers zijn huls in de Kalverstraat op, terwijl Albrink jr. een kamer reserveerde in een hotelletje op een van de grachten. Ik logeerde in het Victoriahotel, tegenover het Centraal Station. Vandaar telefoneerde ik mijn vele Amsterdamse vrienden. Sommigen waren niet thuis. Voor zover ik hen kon bereiken, maakten we een afspraak voor een spoedige ontmoeting. A.v.O. , die ik al vele jaren kende, zat zich thuis in de Apollolaan te vervelen. Mijn onverwachte telefoontje was hem meer dan welkom en hij vond het plezierig, in het Victoriahotel met me te dineren. Hij verscheen even later. Het was een blonde reus, bijna 2 meter lang, met een zekere slungelachtigheid in zijn bewegingen, zoals zeer grote mensen dat wel meer hebben. Een gereserveerde man, die, als hij eenmaal vriendschap heeft gesloten, een oprecht en hartelijk vriend is en blijft.

Ons gesprek ging aanvankelijk over sport, zijn lievelingsonderwerp. Hij was directeur van een sportinstelling in Amsterdam. Toen gingen we over op lievelingsonderwerp nr. 2: cultuur en theater. Theater - dat was voor mij wachtwoord. Ab van Olst moest anders worden aangepakt dan Albrink jr.. Terloops vertelde ik hem mijn verhaaltje: "Graaf van Luxemburg" - vriendschappelijker betrekkingen tussen onze landen, enzovoort, en zo verder. Het leek geen grote indruk op hem te maken. Hij maakte nooit veel drukte en was graag bereid me een vriendendienst te bewijzen. "Moet ik een verklaring van een van jullie instanties hebben, als ik Nederlandse uniformen wil kopen?" wilde ik weten. "Helemaal niet", was zijn antwoord. "Je kunt ze gewoon bij iedere uitdragerij en handelaar in oude rommel krijgen. En ik heb nog nooit gehoord of gelezen dat je voor een paar oude dingen en gedragen stukken Nederlandse textiel douanerechten zou moeten betalen, als je ze meeneemt naar Duitsland".

Zo simpel
Zo gemakkelijk en eenvoudig was het inderdaad om aan Nederlandse uniformen te komen. Ze stonden deels in nog goede staat en soms zelfs nog bijna nieuw, in de uitstalkasten van de uitdragerijen - en ze waren vrij te koop, zonder enige verklaring. En geen enkele Nederlandse grensbeambte zou ze een blik hebben waardig gekeurd, en men zou voor die oude plunje zeker geen cent douanerechten verlangd hebben, als we normale tijden en geen tijden van spanning tussen Nederland en Duitsland beleefd hadden. En nu? Geen wetsovertreding en toch ongeoorloofd, in strijd met het recht? Wie draagt de schuld? De Staat, die verzuimde passende wetten uit te vaardigen? Of het in wezen onschuldige en goedgelovige individu, alleen omdat een zondebok gevonden moest worden? Tot deze overwegingen ben ik eerst later gekomen. Nu, bij het gesprek met Ab van Olst, kon ik in, mijn plan niets incorrects meer zien, het was een volkomen legale oplossing van mijn aanvankelijk zo moeilijk lijkende opdracht.

30 oktober 1939
De volgende dag, het was maandag, 30.oktober 1939, stelde ik Albrink jr. aan Ab van Olst voor. Ze reden samen naar de uitdragerijen, kochten daar de door mij gewenkte, nog in goede staat verkerende onderdelen van uniformen, en deponeerden ze in de auto. We zouden elkaar aan het eind van de middag in de woning van mijn vriend M.J.M.G. inspecteur van politie in Amsterdam - destijds als reserveofficier in het Nederlandse leger - terugzien. Wij kenden elkaar reeds vanaf 1932. Ik noemde hem Peter. Mijn vriend Ab van Olst had een sleutel van de woning in de Vijzelstraat, en van tijd tot tijd te controleren of alles in orde was, zolang Peter in Alkmaar was gekazerneerd.

Intussen reed ik met een taxi naar het hoofdbureau van politie, waar ik door de plaatsvervangend hoofdcommissaris werd ontvangen. Na verteld te hebben van de zilverdiefstal en het naar Amsterdam leidende spoor, werd de commissaris onder wie de afdeling diefstallen met inbraak ressorteerde, erbij geroepen. Ik overhandigde de heren nu de foto's van het gestolen zilver, dankte voor de vriendelijke ontvangst en de bereidwilligheid mee te helpen zoeken naar dader en heler en nam met een stevige collegiale handdruk afscheid.

Grote schrik

Ik sta al op de stoep van het hotel, draai me echter nog snel om, loop op de fotograaf toe en vraag om mijn konterfeitsel en zijn adres.

Het bezoek had minder tijd gevergd dan ik gedacht had. Daarom reed ik nog niet naar de Vijzelstraat, maar naar mijn hotel. Op het trottoir, voor de ingang van het hotel, stond een fotograaf met een ouderwets toestel op een houten statief en "knipte" me. Dat was voor mij bijzonder gevaarlijk. Was ik herkend? Was deze man gewoon een beroepsfotograaf, die zo dadelijk zou zeggen: "U staat op de foto, zij kost één gulden... ?" Maar zelfs indien hij dat zei, kon dat camouflage zijn. Ik sta al op de stoep van het hotel, draai me echter nog snel om, loop op de fotograaf toe en vraag om mijn konterfeitsel en zijn adres. "Dat heeft geen zin" zegt hij, "het toestel is defect".

Of het waar was? Het wantouwen, dat me in navolging van Canaris was ingeprent, en ook mijn altijd slechte geweten wisten maar één antwoord: "Nee!". Tot op de dag van vandaag ben ik de achtergrond van dit voorval niet te weten kunnen komen. Ik was spoedig over de schrik heen. Ik wist dat de aankoop van de uniformen in de beste handen was en dat Ab van Olst en Albrink jr. in Peters woning rustig op me zouden wachten. Dus kon ik een uur of drie, vier uittrekken voor een ander bezoek.

Mijn duiven
Dit gold een Hollandse boer. Een echte vertrouwensman, die zeer goed wist dat hij voor de Duitse militaire spionagedienst kerkte. Deze Nederlandse boer had zijn boerderij in Ermelo.Een van mijn taken als spionageofficier aan de Nederlandse grens was methoden en mogelijkheden te beramen om uit militair oogpunt belangrijke inlichtingen in handen te krijgen, ook wanneer alle technische hulpmiddelen om berichten over te brengen (post, telegraaf, telefoon, radio, schip, spoorwegen) faalden of zouden staken. Ik had derhalve een oud middel om berichten over te brengen, tot nieuw leven gewekt.

Het was gewoon een "postduivendienst" En de Nederlandse boer in Ermelo was mijn helper geworden en door mij onderwezen in het gebruik van onzichtbare inkt, die moest worden aangebracht op zeer dun en dus zeer licht rijstpapier. Hemzelf en het functioneren van deze luchtpost moest ik van tijd tot tijd goed controleren. De tijd de aankoop der uniformen en het inpakken ervan leek me daarvoor gunstig.

Over de werking van de "postduivendienst" kan ik nog vertellen dat in Münster, naast de militaire contraspionagedienst bij het opperbevel van het zesde Legerkorps, een sergeant majoor zat als postduivenmeester met een zestigtal geverderde helpers waarover hij het bevel voerde. Er zaten er zo nu en dan, als ik naar Holland reed, vijf in de kofferruimte van mijn auto. Ze reden mee naar Ermelo en losten daar hun voorhoede, eveneens ten getale van vijf, telkens af, voor de een of andere duif tenminste niet reeds eerder als Münster was aangekomen. De aflossing moet binnen de vijf weken plaatsvinden, anders maken zelfs de beste postduiven zich vertrouwd met de nieuwe til en keren niet meer naar de oude standplaats terug.

In de hak
Ik wisselde, op de tocht naar Ermelo, uit camouflage en veiligheidsoverwegingen tweemaal van taxi en trof mijn vertrouwensman in de beste stemming aan. Mijn eerste controle gold de veiligheid van de bergplaats van de hulp  en overbrengingsmiddelen, die de vertrouwensman na zijn opleiding in Munster ter beschikking waren gesteld. In de afneembare linkerhak van een paar oude werkschoenen zaten drie aluminium buisjes en een kunststoffen "glaasje" met geheime inkt. In de afneembare rechterhak zat een kleine cassette met rijstpapier. Mijn controle leverde geen aanmerkingen op. Twee blaadjes rijstpapier werden met onzichtbare inkt beschreven: "ATTENTIE, THEATER KOMT. OOM RICHARD", in twee aluminium buisjes gedaan en aan twee duiven bevestigd elk had een buisje aan een poot. Toen werden de duiven losgelaten om de grote reis te aanvaarden. Later hoorde ik dat beide duiven goed door de oefenvlucht waren heengekomen en binnen de drie uur hun bericht bij de duivenmeester in Münster hadden afgeleverd.

Van mijn reisje naar Ermelo, waarover ik zweeg, kwam ik in Amsterdam terug. Ab van Olst en Albrink jr. zaten in de Vijzelstraat op me te wachten. Er lagen vijf complete Nederlandse uniformen, een sergeants, marechaussee, douane, spoorweg en een brievenbestellersuitrusting. En mijn beide getrouwen dronken een borrel op het succes van de "Graaf van Luxemburg" in Osnabrück, Enschede, Hengelo en Denekamp was bijzonder verheugd en stak mijn blijdschap niet onder stoelen of banken.

Vrije dag
Maar we konden, meende ik, de textielgoederen moeilijk zo in de auto meenemen en ik stelde voor, twee koffers te kopen, om ze te verpakken. Dit leverde geen problemen op. Een half uur later lagen ze ingepakt gepakt en wel in de kofferruimte van de auto van Albrink jr. Het was mijn plan geweest, pas op donderdag, 2 november, terug te rijden. Ik had niet kunnen vermoeden dat het aanschaffen van uniformen kinderspel zou zijn en zo voorspoedig in zijn werk zou gaan. De grens wilde ik na middernacht passeren. Ik wist dat de Nederlandse douane ons dan niet zou controleren. Zo kwam het dat Albrink jr. onverwacht een vrije dag had, terwijl ik nog een zeer belangrijk bezoek in Amsterdam moest afleggen. Ik moest naar het Carlton hotel in de Vijzelstraat. Daar werd ik verwacht door Walter Ehlers , mijn belangrijkste vertrouwensman, die me in Nordhorn in hotel Koopmann met zijn aanwezigheid verrast had, een vriend die het contact onderhield met een hoogst interessante Nederlandse bron en gewichtige inlichtingen voor mij in ontvangst nam en aan mij doorgaf.

Door dit contact was het opperbevel van de weer macht op de hoogte van de voorbereidingen, die door het Nederlandse militaire apparaat werden getroffen voor de landsverdediging. Wij wisten welke Nederlandse formaties aan de Nederlandse grens stonden en wanneer hoe sterk hun bewapening was en hoe het stond met hun moreel, we wisten de namen: van alle officieren, tot die van de compagniescommandanten toe, en ten slotte wisten we hoe het gesteld was met de discipline bij de verschillende eenheden. Deze gewichtige inlichtingen uit Den Haag, Amsterdam en Amersfoort werden niet aan de post toevertrouwd, hoewel ze alle met een onzichtbare (geheime) inkt waren geschreven, die de grootst mogelijke bescherming bood. En welke weg volgden deze zo gewichtige berichten dan wel. Ik was ter wille van de zaak, "verliefd" geworden op een beeldschone Nederlandse verpleegster. Ze was 20 jaar en werkte in Nordhorn tot verdere opleiding in het districtziekenhuis. Ze heette Katja.

Het vakje in Katja's tas

Mocht Katja de tas nog bewaard hebben, dan zal ze tot op heden het geheime vakje niet ontdekt hebben.

Ik verwende kat. Ja, gaf haar geschenken en betuigde haar mijn liefde. Ik mag nu wel bekennen, dat ik op Katja niet alleen ter wille van de goede zaak, maar ook echt verliefd was. Met mooie vrouwen bij de geheime dienst heb ik overigens niet veel op! Ze vormen m.i. altijd een gevaar voor de veiligheid van de dienst. Katja was dan ook niet door mij ingewijd, maar ik vormde haar tot een onbewust werktuig, ép de manier, waarop bijna al mijn agenten gevormd waren. Een mooie vrouw, die niet weet dat ze een rol speelt bij de geheime dienst, kan van onschatbare waarde zijn. Katja en ik bezochten bars en cafés. We dansten en flirtten met elkaar en leerden mijn vriend Walter Ehlers kennen. En dat was uiteindelijk het belangrijkste bij deze flirtation. Katja's ouders woonden in Amsterdam, ze reed graag en dikwijls van Nordhorn naar Amsterdam - ook zonder mij -. Als verpleegster werd te zelfs in de tijd dat de betrekkingen gespannen waren, zo goed als nooit gecontroleerd.

Kort nadat ik mijn Katja had leren kennen, was ik in Berlijn bij het opperbevel van de weermacht, afdeling Contraspionage Buitenland. Daar was een atelier waar men de wonderbaarlijkste dingen kon maken en waar, op mijn verzoek, een buitengewoon fraai geschenk voor de aantrekkelijke verpleegster werd vervaardigd. Het was een zwarte dameshandtas van lakleer. Eigenlijk waren het er twee maar de tweede tas - of liever het tasje in de tas - was Katja onbekend: dit was het geheime vak! Mocht Katja de tas nog bewaard hebben, dan zal ze tot op heden het geheime vakje niet ontdekt hebben. Deze tas van lakleer was - zonder dat Katja het wist - het middel om de gewichtigste Inlichtingen uit de zo belangrijke Nederlandse bron, naar mij over te brengen. En dat ging als volgt: Om de twee a drie weken reisde Katja naar haar ouders in Amsterdam en zij moest dan tegelijk de groeten doen aan mijn vriend Walter Ehlers, die ze nu immers kende en aan wie ze op mijn verzoek ook een bezoek bracht.

Het werd tot een traditie dat de mooie handtas, vóór ze vertrok, gevuld werd met de beste bonbons voor onderweg. En mijn vriend in Amsterdam zette de traditie voort, want hij stopte, vóór de terugreis naar Duitsland, bij een bezoek aan bar of café, het intussen leeggegeten handtasje opnieuw vol met snoeperij. Wat Katja niet wist, was dat, bij het vullen van het tasje mijnerzijds, een met onzichtbare inkt geschreven opdracht voor mijn vriend in het geheime vakje verdween, en dat omgekeerd de hoogst gewichtige informatie uit militaire kringen in Nederland - ook met geheime inkt geschreven - op dezelfde wijze de weg naar mij terugvond.Deze oude vriend Walter Ehlers moest ik nog opzoeken vóór ik de terugreis kon aanvaarden. Ik vond hem spoedig. We zaten twee uur in het Carlton en zeker even lang bij Lido. waarheen we uit veiligheidsoverwegingen vertrokken waren. Walter Ehlers was volkomen ingewijd, anders had hij zijn gevaarlijke post als belangrijkste vertrouwensman niet kunnen vervullen. Wij lieten alle problemen nog eens de revue passeren, controleerden voor de zoveelste maal onze veiligheidsmaatregelen en kwamen tot de slotsom dat, gezien de veel te kleine en dientengevolge bijna geen resultaat afwerpende contraspionageorganisatie van de Hollanders, de wegen, waarlangs onze informaties ons bereikten en speciaal die via Katja, zonder gevaar konden worden gehandhaafd.

hij zag veel
Voor ik afscheid kon nemen van Albrink jr. vond ik nog tijd mijn vriend aan het Weteringplantsoen in Amsterdam een bezoek te brengen. Hij was directeur van een textielhandel en deed veel zaken met Noord Frankrijk, België en Duitsland. Het lag voor de hand dat hij onderweg veel zag en mij allerlei stemmingsberichten uit Frankrijk en België kon bezorgen. Ik respecteerde hem speciaal daarom bijzonder, omdat hij iedere informatie over Nederland weigerde. Onder geen voorwaarde wilde bij ten nadele van zijn land werkzaam zijn. Intussen handelde hij niet in strijd met de Nederlandse wet, als hij meedeelde wat hij in België en Frankrijk had waargenomen.

Hij was goed gesitueerd en niet aangewezen op geld als beloning voor zijn mededelingen. Derhalve had ik hem - daar hij geen geld aannam - voorgedragen om te worden onderscheiden met de "Zwarte Adelaar", een Duitse orde voor verdienstelijke buitenlanders. Er werd afwijzend op het verzoek beschikt, omdat zijn informaties wel interessant, maar niet bijzonder waardevol waren. L. woonde bij zijn ouders. Toen ik binnenkwam, werd juist het middageten opgediend. Men nodigde mij ook aan tafel. De familie was zeer gelovig. Voor tafel sprak de vader een kort gebed uit. De bedoeling van mijn bezoek was ditmaal eigenlijk alleen, het contact te onderhouden. Ik had geen opdracht te verstrekken en evenmin een inlichting in ontvangst te nemen. En vrij spoedig na het eten namen we afscheid.

Rammelbeek
De taak, die ik me gesteld had, wat het afleggen van bezoeken betreft, was zo goed als volbracht. Ik had nog een laatste afspraak in Rotterdam. Ook daar woonde een vriend van me. Zo kwam het dat ik niet, zoals ik van plan was geweest, op 2 november met Albrink jr. kon terugrijden. Ik vroeg hem dus de toneelrekwisieten naar Nordhorn te brengen en ze af te geven bij de Duitse douane, waar ik ze de dag daarop zou afhalen. Albrink jr. had nog ruim de tijd, want ik had hem, om speciale redenen, opgedragen eerst na middernacht het Nederlandse grensstation Rammelbeek te passeren. Daar had ik mijn redenen voor. Na middernacht zou Albrink jr. namelijk zeker niet zijn gecontroleerd. Albrink jr. wilde hoogstwaarschijnlijk zo gauw mogelijk naar huis terug "Waarom zouden ze mij controleren", dacht hij. "En als ze het wel doen, dan zijn rekwisieten toch zeker van geen enkel belang".

Zo kwam hij - in strijd met mijn opdracht - reeds op 2 november, tegen 10 uur 's avonds, Rammelbeek aan en moest kofferruimte en koffers openmaken.

Wat een schrik voor Albrink jr.! Hij raakte volkomen overstuur. In plaats van te spreken van toneelrekwisieten - hij wist immers niet anders - begon hij te stamelen over onbekenden, die de koffers, zonder dat hij het wist, in zijn auto gestopt moesten hebben. Toen was het gebeurd: Inbeslagneming. arrestatie, mededeling aan de pers, grote koppen op de voorpagina's der Nederlandse kranten, overname van het sensationele nieuws door de wereldpers! De als theaterrekwisieten aangegeven onderdelen van uniformen werden tot een "uniformensmokkel" met landverraderlijke gevolgen. Mijn kennissen, de "inspecteur van politie" Gemmeke, E. L. beiden uit Amsterdam, die met de uniformzaak helemaal niets te maken hadden, werden met de kopers van de uniformen bij de uitdragerijen, Ab van Olst en Albrink jr. onder één noemer gebracht.

Ik, de "hoofdcommissaris van politie" Gerken uit Osnabrück werd - met naam en toenaam - als de spiritus rector aan de kaak gesteld. Ongetwijfeld terecht; want de enige, die met opzet en met overleg had gehandeld, en die wist, waar de uniformen naartoe moesten, was ik.

Intussen werd nog bekend dat een Duitser de Nederlandse soldaat Elshof uit Nijmegen "onder bedreiging" zijn uniform afhandig had gemaakt. In Enschede werd het hoofddeksel, behorende bij de uniform van een marechaussee, bij de kapper, waar hij zijn haar liet knippen, van de kapstok gestolen. Hier stond ik volkomen buiten. Met deze dingen moet mijn vriend, dr. Berten, iets te maken hebben gehad. Op vrijdag 3 november, tegen 9 uur, kwam Walter Ehlers. uiterlijk kalm, maar innerlijk hevig ontsteld, naar mijn hotel en bracht me de jobstijding, die hij telefonisch van onze gezamenlijke kennis, de eerder genoemde, hoogst belangrijke informatiebron. De ochtendbladen hadden er nog niets over; eerst des avonds en de volgende dag werd het sensationele nieuws met vette koppen op de voorpagina de wereld in geslingerd, waar en onwaar door elkaar!

Vluchten!
De Vesting Holland bevond zich in alarmtoestand. Mijn naam werd reeds genoemd als die van de spiritus rector, de bezielende geest, en ik werd gezocht. Ik overlegde koel: kon ik Albrink jr. helpen? "Nee", stelde ik vast.
Als ik me bij de Nederlandse instanties meldde, zou dat tot niets anders leiden dan mijn arrestatie. De bevolking verkeerde in koortsachtige opwinding. Helpen kon ik alleen van buiten af. Ik moest zo snel mogelijk uit de heksenketel van de Vesting Holland weg en terug naar Duitsland. Maar hoe? Ik wilde proberen naar Den Haag te ontkomen en me met de hulp van het Duitse gezantschap naar Duitsland laten loodsen. Het Victoria hotel verliet ik tegen 12 uur. Mijn koffer gaf ik af bij het bagagedepot van het Amsterdamse Centraal Station. Onopvallend reisde ik om 12.30 uur met de sneltrein naar Den Haag. Alles ging goed, en om 3 uur betrad ik het Duitse gezantschap in het Huis Schuylenburch, aan de Vijverberg, en liet me bij de gezant aandienen. Toen de gezant, dr. Julius graaf von Zech von Burkersroda, mijn litanie had aangehoord, werd hij gereserveerder, al bleef hij vriendelijk, dacht twee minuten na en besliste. De diplomatieke vertegenwoordigingen van Duitsland in het buitenland moeten een volledige neutraliteit in acht nemen en mogen onder geen enkele omstandigheid hulp verlenen aan de spionagediensten of voor deze als steunpunten dienen. Ik moet u derhalve verzoeken het terrein van het gezantschap op staande voet te verlaten. Alle protest was tevergeefs; ik werd buiten de deur gezet.

Ik voelde me in de steek gelaten en ellendig. Mijn eigen gezantschap hielp niet, omdat het niet helpen mocht. Ik voelde nu aan den lijve, hoe strikt Duitse diplomatieke vertegenwoordigingen zich, tot het begin van de oorlog, aan hun neutraliteit hielden. Op dat moment had ik alleen maar verachting voor de gezant. Ik vond dat hij te weinig verantwoordelijkheidsgevoel aan de dag legde. Later ben ik hem om zijn standvastigheid juist zeer gaan waarderen, en wenste ik dat alle gezanten aan hem een voorbeeld zouden nemen.

Ik stond nu weer op straat en ik sloeg kriskras een paar zijstraten in, om eventuele waarnemers, die de Nederlandse dienst onzichtbaar bij het gezantschap geposteerd zou kunnen hebben, van me af te schudden. Ik overlegde een ogenblik met mezelf wat me te doen stond en kwam tot de slotsom dat het enige was: bescherming zoeken bij Walter Ehlers en met zijn hulp vluchten! Tegen de avond ging ik met de trein naar Amsterdam terug. Een taxi bracht me van het Centraal Station naar Hotel de l'Europe. Toen de taxichauffeur weg was, ging ik tweemaal door de draaideur van het hotel en verdween toen snel via de Munt in de Kalverstraat. Walter Ehlers had intuïtief op mijn komst gerekend. Hij trok me vlug naar binnen en vloog naar het raam, om te zien of ik geschaduwd werd. De kust was vrij. a) Ehlers zou mijn koffer uit het bagagedepot halen. b) Mijn Nederlandse pas, die Ehlers, voor noodgevallen, voor me bewaarde, moest ik nu gebruiken. c) Ik zou in de Kalverstraat bij Ehlers overnachten en voorbereidingen treffen voor de reis. d) In de middag van de volgende dag zou ik naar België vluchten.

Een dikke wollen sjaal om mijn hals en een verenkussen in mijn rug.

Zaterdag, 4 november, tegen 2 uur, zat ik met een rood hoofd, koortsig en transpirerend, achter in Ehlers' wagen. Ik had echt koorts, nadat ik tegen halfeen een paar koortsverwekkende tabletjes geslikt had. Een dikke wollen sjaal om mijn hals en een veren kussen in mijn rug zorgden ervoor dat ik bleef transpireren.

De rit ging via Haarlem - Den Haag - Dordrecht - Roosendaal naar het grensstation Putte, en verder naar Antwerpen. Met de Nederlandse taal was ik goed bekend. Maar als ik mijn mond opendeed, moest iedere Hollander aanstonds merken dat ik een Duitser was. "Niet spreken! Ziek zijn!", was bij de grensovergang derhalve de boodschap. Walter Ehlers sprong vlug uit de auto. Vóór ons stond een andere wagen, die ook door de douane moest. Ehlers vroeg de douanebeambte en de bestuurder van de andere wagen ons te willen laten voorgaan, omdat hij een zwaar zieke man naar bet ziekenhuis in Antwerpen moest brengen. Beiden waren gaarne bereid te helpen. En toen zij zagen wat voor een hoopje ellende ik was, behoefde ik zelfs de pas niet te laten zien.

Om halfzeven zette Ehlers me in Antwerpen voor het Centraal-station af. De wollen sjaal en het veren kussen waren, toen we, na het passeren van de grens, even uitbliezen, al in de kofferruimte verdwenen.

tante Hilde
Wij hadden verder niets meer te bespreken en namen onopvallend afscheid. Snel verdween ik met mijn koffer in de vestibule van het station en kocht een krant. De Hollandse uniform-affaire was ook hier voorpagina-nieuws. Het deed me niet veel meer. Ik had mijn kalmte en mijn koele voorhoofd terug, liep als pas aangekomen reiziger met de mensenstroom uit een binnengekomen trein het stationsplein op en begaf me rechtstreeks naar het dichtstbijzijnde hotel: Excelsior, Pelikaanstraat 8.

Daar kreeg ik als de Nederlander Van der Ohe - op die naam stond althans mijn paspoort - een, op de tweede verdieping aan de tuinzijde gelegen, mooie ruime kamer met bad. Nog diezelfde avond schreef ik een brief aan Fraue Hilde, Assmussen, Hindenburgplatz 3, Münster, Westfalen: "Lieve tante Hilde, Helaas, ik kan u nog altijd geen bezoek brengen, hoewel ik het u vast had beloofd. Maar voorbereidingen maken voor een reis naar Duitsland is op het ogenblik moeilijk. Laten we hopen dat de vrees voor de oorlog gauw voorbijgaat, en dat we weer normale omstandigheden krijgen. Dan U mijn eerste reisdoel Münster, dat beloof ik. Hoe gaat het met Barbel? Kan ze op school goed meekomen? En maakt Karl het goed? Wij hier verkeren in uitstekende gezondheid. Schrijft u gauw eens terug? Hartelijke groeten van huis tot huis, uw Georg"

Tante Hilde, Hindenburgplatz 3, in Münster, was een camouflage-adres van de militaire contraspionagedienst bij het opperbevel van het Zesde Legerkorps. waarbij ik was ingedeeld. Bovenstaand geschrijf was dan ook onzin en diende alleen als dekmantel voor een eventuele controle. De brief moest dus nog een andere behandeling ondergaan. In een plooitje, uitkomend in de band van mijn broek, was een gummibuisje met een onzichtbare inkt genaaid. Dat tornde ik. los. Nu had ik alleen nog een houten tandenstoker of gewoon een lucifer nodig en een glazen of spiegelglazen onderlegger om op te schrijven. Die was gemakkelijk te vinden. En tussen de regels stond nu onzichtbaar en alleen in het laboratorium van de geheime dienst in München zichtbaar te maken: "Verrekte panne. Alarm in vesting Holland. Gezant weigerde hulp. Ben naar België gevlucht. Probeer terugkeer over niet-gemarkeerde grens bij Aken. Oom Richard"

Ik logeerde goed en onopvallend als Hollander in het hotel. Het inwisselen van mijn Nederlandse guldens tegen Belgische franken bij de portier had geen moeilijkheden opgeleverd.


Grensovergang bij Nieuweschans. Al te goed was buurmans gek in Nieuweschans. Duitse geheim agent op de thee in Nederlandse commandopost

Nieuweschans

Op donderdag, 18 april 1940, wendde generaal von Feld zich tot mij niet een schier onvervulbare wens. Generaal von Feld was commandant van de eerste cavaleriedivisie, welke in de meest noordelijke sector van de invasie, die op 10 mei 1040 hegon, tegen het westen werd ingezet. Hij wilde weten welke versterkingen en verdedigingswerken un Nederlandse zijde bij de grensovergang Nieuweschans. westelijk van de Duitse grensovergang Bunder-Neuland, aanwezig waren. Het op zijn stafkaart Ingevulde "Feinbild" was hem blijkbaar niet voldoende.

De tijd drong en de grootste spoed was geboden. Voor een systematisch onderzoek' was geen ruimte meer. Bovendien stond het grensverkeer al bijna stil.

Daar het ging om een grenssector, die onder mijn verantwoordelijkheid viel, moest ik, als ik de opdracht spoedig tot een oplossing wilde brengen, snel een goede inval krijgen. Ik piekerde er een volle dag over, verwierp mogelijkheden en zocht weer nieuwe. Eindelijk kwam ik tot een besluit. Het bracht verscheidene risio's met zich mee en er was minder dan 50 pet. kans van slagen. Maar er moest iets gebeuren en het leek me beter om te handelen dan werkeloos te blijven en te moeten melden dat de opdracht niet meer uitvoerbaar was. Eén ding was me duidelijk: een poging tot verkenning van de Hollandse bunker- en verdedigingslinie bij de noordelijkste grensovergang kon ik alleen persoonlijk en in mijn eentje ondernemen. Hulpkrachten uit de eigen rijen, of agenten, kon ik niet aan het werk zetten. Dus reed ik naar de chef van het douanekantoor in Bunde, zette hem mijn bedoelingen uiteen, waarbij ik hem de meest strikte geheimhouding oplegde. Ik vroeg hem, me voor één dag de leiding te geven van het douanekantoor in Bunder-Neuland en mij het daarvoor in aanmerking komende uniform van een douanebeambte te lenen. Dat gebeurde, en de volgende dag marcheerde ik met de "aftredende" en nu "vervangen" chef van het douanekantoor naar de Nederlandse ambtsbroeder. De "aftredende" nam afscheid van de Nederlandse grensbeambte en ik stelde me voor als de "nieuwe" en verzocht de Nederlandse beambte, me hetzelfde vertrouwen te schenken als hij mijn voorganger geschonken had. Toen volgde een handdruk, en ik vroeg terloops, of liet misschien een goed idee was om ook een bezoek te brengen aan de militaire commandant van de Nederlandse grenssector.

Mijn Nederlandse collega
Mijn Nederlandse collega achtte dat een goed plan en vroeg telefonisch san de militaire bevelhebber om zijn mening. Deze ging er gaarne mee akkoord en stuurde terstond zijn wagen naar de tolgrens. Op zijn standplaats aangekomen, werd ik door de vriendelijke commandant zeer beminnelijk begroet. Ik kreeg thee, volgens Oostfriese gewoonte, en weldra waren we in een levendig gesprek gewikkeld. Natuurlijk betreurden wij het dat we zo'n onrustige tijd beleefden en dat er zo'n spanning heerste tussen Nederland en Duitsland met die voortdurende vrees voor een komende oorlog. Toen ik zei, dat het niet aannemelijk was dat Duitsland Nederland zou binnnenmarcheren, meende de Nederlandse officier met een zekere trots in zijn stem, dat dit ons ook niet geraden was: “De Duitsers zullen ervan lusten. En de aanval zal aan onze grens doodlopen, nog voor hij goed en wel begonnen is." Ik was gekomen met de bedoeling te trachten de Nederlandse commandant aan het praten te krijgen. Maar daar kwam ik niet aan toe. Er was hem alles aan gelegen, mij te bewijzen, hoe nutteloos en gevaarlijk een aanval op Nederland wel was. En zo babbelde hij over bewapening van de grenstroepen, mijnenversperring op de weg, over zand- en betonbunkers met mitrailleurbewapening en zelfs met een stuk geschut. Ik viel bijna van mijn stokje van zoveel openhartigheid. En toen ik enige twijfel liet doorschemeren aan een zo grote verdedigingsinspanning, stond hij kort en goed op en nodigde me uit de stelling en de installaties zelf in ogenschouw te nemen...

Ik was er destijds, en ben er ook heden nog vast van overtuigd dat de officier met zijn aanbiedingen en handelingen, naar zijn mening, deed wat juist was en dat hij er ellende mee wilde voorkomen. Het was duidelijk dat hij vast geloofde, zijn land de beste dienst te bewijzen door de eventuele aanvaller vrees en schrik aan te jagen. Ja, misschien heeft hij zelfs gehoopt, dat ik het aan de andere zijde van de grens zou verder vertellen en dat men daardoor eventueel bestaande boosaardige voornemen niet ten uitvoer zou brengen. Hij had geen vermoeden van mijn sluwheid...

Even later stonden wij buiten in de gevechtslinie: Ziet u dat daar? Dat zijn zandbunkers met machinegeweren, en daar staat een betonbunker met een stuk geschut. In de weg hier zijn op twee plaatsen landmijnen aangebracht. Helaas zijn die plaatsen te herkennen aan de halve cirkels op de akkers, dat is waar men eromheen rijdt. Ten slotte moeten onze eigen auto's hier zelf nog langs kunnen. Maar dat wordt tijdig zodanig opgeruimd dat de Duitsers de plaatten aan niets meer kunnen herkennen.

In details
Zo kwam ik binnen 60 minuten tot in details op de hoogte van alle grensversterkingen en ik prentte het geheel goed in mijn geheugen, om de gegevens een uur later op mijn stafkaart voor generaal von Feld aan te brengen. De kaart ging niet langs de officiële weg, maar werd onmiddellijk aan hem voorgelegd. Opnieuw had de inlichtingendienst gebruikmakend van goede nabuurschappelijke betrekkingen een "slachtoffer" gemaakt. Deze keer bood het slachtoffer zichzelf op bijna naïeve wijze aan. Maar niet de officier van de grenstroepen op dit strategisch zo belangrijke knooppunt dient een verwijt te worden gemaakt. Ik geloof dat de Nederlandse wetgever of de Nederlandse generale staf vóór 1940 verzuimd heeft de contraspionagedienst voldoende sterk te maken. Zo goed als deze thans is, gezien het opmerkelijke succes waarmee hij functioneert, zo onbeduidend en krachteloos was hij indertijd, toen hij numeriek veel te zwak was. Mogelijk zijn Nederlandse officieren en beambten van de contraspionage ook toen reeds flink genoeg geweest, maar dan is toch hun numerieke zwakheid mede doorslaggevend geweest voor de zo gemakkelijke overrompeling van Nederland door Duitsland.

Bij al mijn acties tegen militaire doelwitten in Nederland was te bespeuren, dat er noch een militaire, noch een civiele vakopleiding was op het gebied van de contraspionage. Uiteenzettingen over spionnen en agenten, hun camouflage en hun listen en lagen in ren periode van spanning, wouden daarbij het alfa en omega moeten zijn geweest. Het handjevol vaklieden bij de Nederlandse generale staf was echter ten enenmale onvoldoende, en de betrekkelijk goed geschoolde contraspionage en inlichtingendienst onder Canaris had gemakkelijk spel. Zo. kwam het dus dat ten slotte niet alleen door de overmacht, maar ook door de voorafgegane werkzaamheid op inlichtingengebied van de Duitse militaire spionagedienst, Nederland zo inel - binnen vijf dagen - moest capituleren. Het viel als een niets kwaads vermoedend, argeloos kind in handen van de rover. Het herkende te laat de wolf in schaapskleren.

na 30 jaar
Het is begrijpelijk dat een deel van de Nederlandse burgers ook thans nog antipathie, en deels zelfs haat, voor de Duitse buurman voelt. Maar hier spreekt thans ook de politiek een woordje mee. Het beeld, dat Europa nu, na 30 Jaar, te zien geeft, is zeer veranderd. Onveranderd blijven intussen in principe de methodes en praktijken van de geheime diensten. Dat moeten wij steeds in gedachten houden! Terugblikkend op de misère van 1940 hebben we misschien één troost: List en boosaardigheid hebben, naast overmacht, Nederland binnen enkele dagen buiten gevecht gesteld. Het was een korte schok. Grote veldslagen en een stellingenoorlog zouden het Nederlandse volk stromen bloed gekost hebben. Dit leegbloeden is de bevolking bespaard gebleven. Als we op dit punt even doordenken, zou men geneigd zijn ie zeggen: De zwakheid van de Nederlandse contraspionage had misschien toch nog iets goeds.



artikel in krantenarchief


< Richard Gerken was verbonden aan IIIF van AST Münster en leiter van MK Nord.


Gerken was als leiter van MeldeKopf Nord van AST Münster verantwoordelijk voor de verkenning van het grensgebied tussen Eemsmonding en Gronau. Daarnaast kreeg hij dus ook een taak bij de uniformsmokkel. Hij organiseerde in zijn gebied enige acties met als doel uniformen, distinctieven, militaire voorschiften, Nederlandse hulppersonen, etc. te regelen.
"Richard Gerken kreeg op 27 oktober 1939 bevel om uiterlijk binnen veertien dagen Nederlandse marechaussee, postbode, leger- en spoorweguniformen uit het neutrale Nederland naar Duitsland te smokkelen. Hij schafte met hulp van Nederlandse agenten diverse uniformen aan. De chauffeur werd echter aan de grens bij Denekamp gepakt. De affaire kreeg ruim aandacht in de landelijke media en Gerken vluchtte."
Op 27 oktober 1939 schakelde Canaris, hoofd van de Duitse inlichtingendienst AST Münster in om Nederlandse uniformen te smokkelen. Aanleiding voor de uniformsmokkel was het plan om een overvalploeg te formeren die de bruggen over IJssel en Maas konden veroveren en voorkomen dat de Nederlandse troepen deze zouden opblazen.
MK Nord had langs de grens eeen aantal camouflageadressen waar hij agenten ontving of waar hij post ontving, soms was dat een bedrijf vaak ook een horecagelegenheid.

Operationele plannen voor Fall Gelb.





Met Bureau VI van de contraspionage bedoelt Gerken Abwehrstelle Münster van de Wehrkreis VI. van de Abwehr (= de Duitse inlichtingendienst) . De Abwehr had in elke Wehrkreis een eigen miniatuur van het hoofdkantoor met vele afdelingen.

Met Berton van district Zuid bedoelt hij Hans Berger, de commandant van Meldekopf Süd die eerst in Bocholt kantoor hield en later in Emmerich.

Schmitt was hoofd van AST VI .

Buiten-model veldjas van een sergeant infanterie.























De kennis in Amsterdam was M.J.M. Gemmeke , inspecteur van politie aldaar en commandant van één van de compagnieën van het 8e Depot Bataljon in Enkhuizen en later Bussum verantwoordelijk voor de opleiding van de manschappen van de lichting 1940 die in 1939 onder de wapenen waren gekomen. Gemmeke schijnt in de jaren 20 reeds voor het eerst in contact te zijn gekomen met Gerken tijdens een bezoek aan Berlijn. (Loe de Jong, Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 2, p. 75)
Gemmeke en Gerken spraken elkaar sinds 1932 met enige regelmaat. De bekende verzetstrijdster Jos Mulder- Gemmeke was een nicht van Mathieu.

















A. Jr was Gerhard Albertus Marie Albrink, geboren op 11 november 1908 te Denekamp, verder Albrink jr. Hij werkte als chauffeur in Nordhorn bij een garage waarvan de eigenaar afwezig was omdat hij diende bij de Luftwaffe. Omdat hij in Nederland woonde en in Duitsland werkte kon hij gemakkelijk en vaak de grens passeren. Gerken maakte gebruik van een aantal van dit soort grensgangers om berichten e.d. over de grens te brengen.

Opvallend was de nauwe samenwerking tussen de Abwehr en de NSB bij het aannemen van Nederlandse textielarbeiders in Duitsland. Op enig moment waren er dagelijks meer dan 1000 grensgangers. Op de fabriek van Niehues & Dütting in Nordhorn bijvoorbeeld werkte kringleider Pierik van de NSB in Denekamp. Als NSB- kringleider hield hij nauwgezet bij welke Nederlandse arbeiders niets wilden weten van de NSB-lectuur die hij colporteerde. Bij een ontslaggolf werden de arbeiders die weigerden de hun aangeboden geschriften aan te nemen, of zich maar enigszins terughoudend toonen, afgeserveerd. Wie alsnog als textielarbeider over de grens wilde gaan werken, kon zich vervoegen bij G.J.B. Alberink (Statenlid van de NSB en vader van Gerhard), cafebaas en tevens correspondent van de Arbeidsbemiddeling in Denekamp. Deze verwees de werkzoekenden door naar zijn NSB-kameraad Pierik bij Niehues & Dütting, die sympathisanten een voorkeursbehandeling gaf. (zie: De vrees voor wat niet kwam : nieuwe arbeidsverhoudingen in Nederland 1935-1945, aan het voorbeeld van de Twentse textielindustrie Kuijs, G.C.J.)

Abraham van Olst (geb. 24-09-1897 te Amsterdam, ovl. 9-4-1964 te Amsterdam), verder Ab van Olst: Hij was tijdens de Olympische Spelen in 1928 als keeper van het Nederlandse waterpoloteam actief. Hij was lid van het Y uit Amsterdam, tevens was hij directeur van het sportfondsenbad Amsterdam-Oost. Tevens was hij directeur van de Kunstijsbaan in de Linnaeusstraat. Zie: CABR 104112, CABR 85712, CABR 107772, CABR 19789, STPD 95






< Hotel Victoria Damrak 1 Amsterdam.
































< M.G.M.G. staat voor Mathieu Gemmeke , zie hierboven. Hij woonde sinds sept. 1938 op de Vijzelstraat 74.



























































































< In de galerij van het Carlton Hotel Vijzelstraat 2 - 4.

Walter Ehlers was mogelijk een alias van Gerrit Reede, geboren 7-10-1900 en werkzaam bij Holland Travel service aan het Rokin, woonadres Deurloostraat 96 hs. Amsterdam. (CABR, G.B.A. van Reede. PV dd 6-8-1945, mededeling verbalisanten)
Als de hoogst interessante bron werd na publicatie van de artikelen in de Telegraaf, Benjamin Richard Pieter Frans Hasselman aangewezen. Vanaf 1 mei 1937 was Hasselman militair attache in Berlijn. Na twee jaar werd hij vervangen door majoor G.J. Sas, bovendien was bekend dat Hasselman een vrij grote sympathie voor Duitsland aan de dag legde en - zoals indertijd veel Nederlandse officieren - het goed uitgeruste en getrainde Duitse leger bewonderde. Na terugkeer uit Berlijn hervatte Hasselman in mei 1939 zijn werkzaamheden bij de Tweede Afdeling B, en wel in de belangrijke functie van hoofd van het Bureau Organisatie.
Loe de Jong kreeg opdracht om onderzoek te doen naar deze gewezen officier van de Generale Staf. De conlcusie van de Jong was dat niet bewezen kon worden dat Hasselman werd bedoeld. Tot 1976 ondernam J.G. Heitink enkele pogingen om de naam bij Gerken los te weken, echter zonder succes. Daarom kan de naam van Hasselman niet gekoppeld worden hoewel er zeer veel aanwijzingen bestaan in zijn richting.







































































Het betreft hier Marie Pierre Antoine Emile Lalieu, geb. 29 augustus 1911 te Maastricht, wonende aan het Weteringplantsoen 7, eerst koopman, o.a. in natuursteen, later ook in textiel. Via Lalieu kwam de belg Straatman in beeld bij de Abwehr. Gerken betaalde Lalieu tussen 4000 en 5000 gulden voor zijn onkosten en diensten. (verklaring Gerken d.d. 17-9-1946 in het CABR dossier 107772 van Olst; Procureur-Fiscaal Amsterdam, dossier G12152) Aangezien bij hem spionagemateriaal uit Belgie en Frankrijk werd aangetroffen, ligt het voor de hand dat hij die bij het adres van Gemmeke af heeft geleverd. Hij behoorde tot de 21 gedetineerden.
Gebruiksvoorwaarden Colofoon Copyright 2014-2019 J.F.D. Bruinsma, bijgewerkt op 27 september 2019